
Kamerlid

De niet-erkende borstkankercentra - Mondelinge vraag aan minister Vandenbroucke
Commissie Gezondheid 21 maart 2023:
Frieda Gijbels (N-VA):
In februari 2022 stelde ik u een schriftelijke vraag over de problematiek van terugbetaling in niet-erkende borstcentra. Een antwoord op die vraag kwam pas in januari van dit jaar, bijna een jaar later. Vorige week bleek dat er een enorm probleem is met vele niet-erkende borstcentra. De overlevingskans ligt er namelijk een pak lager dan in erkende centra. Organisaties als Think Pink wezen daar ook al langer op. Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) heeft een uitgebreide studie uitgevoerd over de problematiek. Hoe komt het dat er tot nu toe geen zicht was op het verschil in uitkomst tussen erkende en niet-erkende borstcentra? Waarom is er geen continue evaluatie van uitkomsten van behandelingen?
Op welke manier zullen de erkende satellietcentra worden behandeld? Zal er worden gekeken naar individuele resultaten? Welke methodologie zal worden gebruikt om na te gaan of er nog terugbetaling mogelijk is?
Denkt u dat benchmarking een hulpmiddel kan zijn om ziekenhuizen onderling inzicht te geven in behandelresultaten en zo de kwaliteit van behandeling op te drijven? Vlaanderen gebruikt bijvoorbeeld al het Vlaams Indicatorenproject voor Patiënten en Professionals (VIP²). Wordt dat opgevolgd door de federale instellingen of de federale overheid? Zijn er gelijkaardige projecten in de andere gewesten? Zo ja, welke? Worden die geraadpleegd?
Zijn er ook erkende borstcentra die suboptimaal presteren? Indien ja, hoeveel en waar bevinden die zich? Zult u daartegen ook ingrijpen? Zijn er niet-erkende borstcentra die wel goed presteren? Zo ja, hoeveel en waar bevinden die zich? Wat is uw houding ten opzichte van die centra?
Wat is de impact op het ziekenhuislandschap en de netwerken, als terugbetaling wegvalt in bepaalde centra?
Heeft de Vlaamse regering u ooit gevraagd om actie te ondernemen omtrent de niet-erkende borstcentra? Zo ja, wanneer?
…
Frank Vandenbroucke, ministre:
Monsieur le président, Je sais depuis longtemps que les organisations de patientes sont très inquiètes à propos des traitements du cancer du sein car certains centres sont agréés et d'autres ne le sont pas. Savoir quels centres sont agréés ou pas n'est pas clair. L'inquiétude est majeure auprès des organisations de patientes. Par ailleurs, le KCE effectuait une étude qui devait être publiée. À partir du moment où elle est publiée, un ministre responsable doit être prêt à annoncer son plan d'action. J'ai donc immédiatement annoncé le plan d'action ce qui a engendré des débats et c'est normal.
Premièrement, il s'agit d'attendre la publication de l'étude scientifique interprétant les données et deuxièmement, il faut pouvoir annoncer son plan. C'est ce que j'ai fait.
Dat is ook mijn antwoord, mevrouw Gijbels, op een aantal verschillende punten die u maakt en die ik een beetje uiteen wil halen. Natuurlijk konden wij al vermoeden dat er een verschil in kwaliteit was. U hebt dat ook al gezegd in het verleden. Ik heb echter willen wachten, totdat er een studie relatief recente gegevens ook interpreteert. Met ruwe gegevens waaruit blijkt dat er in een bepaald ziekenhuis of een bepaalde campus meer mortaliteit is dan in een ander ziekenhuis, is men niet zoveel. Men moet die gegevens interpreteren en dat is wat het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg heeft gedaan. Het heeft daar vele maanden zeer grondig op gewerkt om tot een interpretatie te komen. Het feit dat in een bepaald ziekenhuis meer mensen sterven dan in een ander ziekenhuis, kan immers liggen aan het profiel van de patiënten. Men moet de gegevens dus in de mate van het mogelijke interpreteren om correcte conclusies te kunnen trekken. Op het ogenblik dat de studie en dus ook de interpretatie duidelijk klaar waren, zat ik dan ook klaar om daarmee aan de slag te gaan.
U hebt helemaal gelijk dat er een breder probleem is inzake de transparantie van kwaliteitsgegevens. U verwees onder meer naar wat in Vlaanderen gebeurt door het Vlaams Instituut voor de Kwaliteit van Zorg met het Vlaams Indicatorenproject en de website www.zorgkwaliteit.be, waar men kwaliteitsindicatoren per ziekenhuis ziet. Ik vind dat uitstekend. Het valt ook onder de Vlaamse bevoegdheden. Ik zou wensen dat dat ook in de andere regio’s gebeurt.
Wij werken daaromtrent ook samen. Het Vlaams Instituut voor de Kwaliteit van Zorg heeft samengewerkt met het KCE in het kader van zijn studie over borstkanker. Er is dus afstemming. Een bijzondere moeilijkheid in de betreffende studie was wel dat men de gegevens per campus moest verzamelen en interpreteren. Dat vindt men ook niet op de website van het Vlaams Instituut voor de Kwaliteit van de Zorg. Dat is geen kritiek, maar er is daar een probleem van afstemming.
Ik vat even samen. Wij moeten de kwaliteit dus voortdurend evalueren. Wat Vlaanderen doet, namelijk de cijfers publiek maken voor iedereen, is zeer goed en ik zou wensen dat andere regio’s dat ook doen. Er is daaromtrent absoluut afstemming nodig tussen wat federaal aan gegevens wordt verzameld en wat Vlaanderen, in dit geval, of andere regio’s zouden kunnen doen. Daarin volg ik u helemaal.
Natuurlijk, een studie waaruit men beleidsconclusies trekt, moet de ruwe gegevens ook interpreteren. Dat is hetgeen het kenniscentrum in zijn rapport heeft gedaan. Daarop heb ik inderdaad gewacht.
Madame Fonck, madame Rohonyi, ce que j’ai dit, c’est littéralement les recommandations du KCE. Rien de plus, rien de moins! Indiquez-moi la différence! C’est littéralement cela. C’est aussi mon devoir.
Je reviens sur quelques questions précises. D’abord, la question relative aux provinces de Limbourg et de Luxembourg.
Mevrouw Farih, er is – dit heb ik ook reeds gezegd aan de mensen in Pelt, onder meer aan dokter Verroken, die daarop onmiddellijk en zeer begrijpelijk gereageerd heeft – vandaag geen enkele limiet op het aantal erkende, coördinerende borstklinieken. Als men op een bepaalde campus meer dan 125 nieuwe diagnoses per jaar kan stellen, moet men onmiddellijk de aanvraag tot erkenning doen. Dat is geen enkel probleem. Dan zal men inderdaad op basis van de erkenning ook de mogelijkheid van de financiering van een stevige multidisciplinaire equipe krijgen. Er is daar dus geen enkel probleem. Als men bij op de campus van het ziekenhuis in Pelt, waarnaar u verwijst, meer dan 125 diagnoses per jaar stelt - u sprak over 135 -, moet men onmiddellijk de erkenning vragen. Dan heeft men die erkenning, althans wat mij betreft, maar het is wel de Vlaamse overheid, die de erkenning verleent.
La même chose vaut pour le Luxembourg. Je dirais même plus: c’est une obligation. C’est une obligation pour le réseau Vivalia de demander l’agrément. Pourquoi? Parce que c’est une fonction loco-régionale d’avoir un programme spécialisé en cancer du sein dans chaque réseau. Donc, s’ils veulent respecter la législation actuelle, ils doivent demander un agrément. Qu’est-ce qui l’a empêché jusqu’ici? Peut-être un manque de décision sur le site à sélectionner.
Si, dans le réseau, on se parle et on s’entend sur le site à sélectionner, selon mes informations – mais je peux me tromper – on dépasse le nombre de diagnostics. Si l’on veut concentrer, si on veutcela, si on veut s’entendre, on peut demander l’agrément. À vrai dire, c’est une obligation, c’est un devoir d’avoir dans chaque réseau un site agréé comme clinique du cancer du sein qui soit coordinatrice officielle.
D’ailleurs, je sais que les concertations sont en cours avec le service de Mme Morreale, donc il n’y a pas de problème puisqu’il n’y a pas de limite. J’espère donc que cela sera clarifié très rapidement.
Troisièmement, ce que j’ai dit sur les cliniques satellites est en ligne avec ce que dit le centre d’expertise. Il faut repenser les paysages, dans le sens où il y a d’un côté des campus, des sites spécialisés avec des équipes multidisciplinaires expérimentées, avec un nombre suffisant de diagnostics par an – le nombre est de 125 – où des étapes, qui sont vraiment des étapes cruciales et plutôt compliquées – un diagnostic correct, l’établissement d’un plan de traitement correct et, si nécessaire, de la chirurgie – sont réalisées. Mais les traitements de suivi – la chimiothérapie, la radiothérapie – peuvent se faire ailleurs, dans d’autres cliniques, d’autres sites qui sont en communication et en coopération avec les centres coordinateurs.
Le concept de satellite doit donc évoluer dans ce sens-là: on ne pourra plus faire établir son diagnostic, son plan de traitement ou la chirurgie dans une clinique satellite, mais bien le traitement de suivi en proximité, près de chez les patientes. C'est un paysage qui combine la proximité pour les thérapies de suivi avec une certaine concentration en ce qui concerne l'établissement du plan, le diagnostic, qui est sous-jacent, et la chirurgie. Mais pour cette concentration, il n'y a aucune limite, bien au contraire. Chaque réseau d'hôpitaux est obligé d'avoir une telle clinique agréée comme clinique coordinatrice, sans aucune limite sur leur nombre.
J'ai dit, traduisant littéralement les recommandations du KCE, qu'au niveau du remboursement, celui-ci ne peut s'effectuer que là où il y a un agrément. Je vais donc changer la nomenclature de remboursement en ce sens pour que le remboursement de la consultation multidisciplinaire oncologique qui sert à établir le plan de traitement et la chirurgie ne soient possibles que dans les cliniques agréées coordinatrices pour le cancer du sein. Cela se trouve littéralement dans l'étude du KCE. Ce changement prendra des mois, ce n'est pas pour demain.
Bien évidemment, les patientes en cours de traitement ne doivent pas reporter leur traitement. Si elles sont inquiètes, elles peuvent toujours demander une seconde opinion, mais elles ne doivent pas reporter un traitement en cours. Cette nouvelle architecture sera seulement pour celles et ceux qui reçoivent un nouveau diagnostic.
Si un jour, le remboursement n'est plus possible pour une intervention chirurgicale ou pour l'établissement du plan de traitement dans un centre qui n'a pas l'agrément, des patientes qui sont dans une trajectoire pourront poursuivre celle-ci. C'est quand même évident que cela s'applique aux patientes nouvellement diagnostiquées. C'est évident. Je l'ai dit d'ailleurs.
Oui, cela crée beaucoup d'inquiétude. Je le sais. Cela crée beaucoup de remous dans les centres. Je le sais aussi, mais c'est toujours comme ça. Mais un jour, il faut être clair. Quand un tel rapport est publié avec une liste de recommandations très précises, auxquelles je n'ai rien ajouté ni retranché – j'ai fait copier-coller dans mes déclarations de ce qui se trouve dans le rapport du centre de connaissance –, cela crée évidemment des remous, mais c'est un peu noir ou blanc. Il faut toujours décider. Évidemment, la mise en oeuvre de tout ceci prend du temps. À partir du moment où l'on change quelque chose – même si on ne change rien pour les patientes qui sont déjà dans une trajectoire, c'est clair –, je crois que pour les nouveaux diagnostics il faut dès maintenant que les médecins traitants qui ont un soupçon de diagnostic réfèrent les patientes à des centres qui ont un agrément officiel, et de préférence un centre coordinateur où, normalement, il y a une garantie de suffisamment d'expérience.
Mevrouw Farih, we moeten samen met de deelstaten proberen goed op te treden. De Vlaamse regering heeft nooit gevraagd om actie te ondernemen met betrekking tot data. Ik zeg dat niet verwijtend. Waarschijnlijk is iedereen er zich wat trager van bewust geworden dat we echt actie moeten ondernemen.
Hoe dan ook, het federale besluit dat de principes vastlegt op basis waarvan de deelstaten de erkenning geven, laat aan de regio’s, die dat willen, toe om actie te ondernemen. Dat besluit zegt immers dat de campussen gedurende tien jaar de gegevens moeten behouden op basis waarvan ze de erkenning gekregen hebben. Die gegevens moeten dus ter beschikking zijn van de erkennende overheid. We moeten daarvoor geen nieuwe datastromen creëren.
Ik ben het er helemaal mee eens dat het eenvoudig zou zijn als we al die datastromen per campus digitaal ter beschikking hebben en bijvoorbeeld meteen kunnen transfereren. Maar de deelstaten weten dat zij bevoegd zijn om te erkennen en tecontroleren. Ze weten dat conform de reglementering die gegevens gedurende tien jaar ter beschikking moeten zijn in de campus die erkend is. Die kunnen dus gevraagd worden. Ze hoeven daarvoor niet te wachten op een nieuwe datastroom. Zij kunnen dus in actie schieten. Wel moeten we onderzoeken wat de optimale datastromen zijn en welke methode er best wordt gevolgd, namelijk data per campus versus data per ziekenhuis, omwille van maximale transparantie en de beste samenwerking.
Mijnheer Creyelman, u vroeg of het niet beter zou zijn om bijvoorbeeld een chirurgische interventie of het opstellen van een behandelingsplan tenzij in een erkende coördinerende borstkliniek te verbieden. Ik heb begrip voor die optie en sluit dat denkspoor niet uit. Zo’n verbod is alleszins duidelijker dan de niet-terugbetaling van behandelingen, een regeling waarvan de uitwerking toch ook een paar maanden in beslag neemt. Hoe dan ook zullen we heel goed moeten bekijken via welke wetgeving we zo’n verbod opleggen. Het meest evidente is dat de behandelingen niet worden terugbetaald; de volgende stap is natuurlijk dat ze niet meer in niet-erkende borstklinieken mogen worden uitgevoerd.
Frieda Gijbels (N-VA):
Laat ik even iets rechtzetten. U zegt dat men in Vlaanderen blijkbaar later tot het besef is gekomen. Uit de verslagen van het Vlaams Parlement, waar onder andere minister Beke werd ondervraagd door mijn collega Lorin Parys, blijkt dat de Vlaamse regering verschillende keren gevraagd heeft actie te ondernemen om uit te zoeken waar de verschillen liggen tussen erkende en niet-erkende borstcentra.
Het is alleszins goed dat die studie uiteindelijk is uitgevoerd. Uit het wetenschappelijk rapport blijkt dat, statistisch gezien, de groep van erkende centra het over het algemeen beter doet dan de niet-erkende centra. Maar het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) maakt natuurlijk geen aparte evaluatie van elk centrum. Ik vond uw politieke reactie heel zwart-wit, terwijl er heel wat nuance aan te brengen is. Het niet zo dat alle erkende centra het per definitie goed hebben gedaan en alle niet-erkende centra slecht. In die zin, is volgens mij een individuele aanpak aan de orde. We kunnen ons ook afvragen wat de betekenis is van een erkend centrum, als blijkt dat maar 20 van de 51 coördinerende centra voldoen aan het volumecriterium.
Minister Frank Vandenbroucke:
Sta me toe u even te onderbreken. Ik heb niet gezegd dat alle erkende centra goed zijn en alle niet-erkende slecht. Ik heb de resultaten van het KCE herhaald. Ik had misschien iets anders moeten toevoegen, namelijk dat een erkend centrum ook beschikt over een halftijdse psycholoog en een borstverpleegkundige en georganiseerd is om multidisciplinair consult uit te voeren. Zij genieten ook van extra omkadering, wat ook meespeelt. Mensen die kiezen voor een erkend centrum, komen terecht in een centrum waar in omkadering, die bovendien gefinancierd is, is voorzien. Dat speelt ook mee.
Frieda Gijbels (N-VA):
Ik ben het daar helemaal mee eens. Het zou zo moeten zijn en alle erkende centra zouden aan de criteria moeten voldoen, maar dat is nooit nagekeken. 20 van de 51 centra haalden de minimumaantallen niet en over de andere criteria kon het KCE geen uitspraak doen. We weten dus ook niet of ze eraan voldoen.
Minister Frank Vandenbroucke:
De wetgeving verplicht de centra om de aantallen bij te houden en de regio’s om dat te controleren. Dat is een taak van de regio’s.
Frieda Gijbels (N-VA):
We moeten er echt voor zorgen dat we sneller over data beschikken en dat we die sneller kunnen analyseren. Dit is ook het probleem: de regio’s geraken niet aan de data per campus en kunnen dus niet nakijken of alles in orde is.
We hadden vermoed dat er verschillen zouden zijn tussen de ziekenhuizen. Dat zal voor andere pathologieën niet anders zijn. Het is goed dat er wordt gecommuniceerd over de verschillen aan het publiek.
Dat moet echter voortdurend gebeuren en niet plots, want dat heeft heel veel gevolgen voor het zorglandschap en doet de ongerustheid bij patiënten alleen maar toenemen.
Tijdens de covidperiode mocht er niet worden gecommuniceerd over de verschillende resultaten van de ziekenhuizen. Nochtans is het belangrijk na te gaan waarom ziekenhuizen het er zo verschillend vanaf hebben gebracht; burgers hebben daar recht op.
Bovendien, een continue evaluatie van de zorgkwaliteit en een continue benchmarking zal niet alleen goed zijn voor burgers, die er zicht op krijgen, maar ook voor de zorgkwaliteit in het algemeen, omdat die dankzij die meting met andere ziekenhuizen en zorgverstrekkers een echte incentive vormen om te evolueren naar betere zorg.
Ik hoop ook dat er lessen worden getrokken uit de studie. Er is gebleken dat veel gegevens moeilijk te verkrijgen zijn. Ik hoop dat wij stappen zullen zetten om dat gemakkelijker te maken en dat er een continue evaluatie komt, waardoor wij in de toekomst veel sneller en korter op de bal kunnen spelen.
Het incident is gesloten.
