Kamerlid
Radiotherapie
Frieda Gijbels (N-VA): Mijnheer de minister, ik breng graag volgende kwestie onder uw aandacht naar aanleiding van de World Radiotherapy Awareness Day in september. Toen ik recent een bezoek bracht aan een afdeling radiotherapie beklaagde men zich erover dat patiënten vaak onvoldoende geïnformeerd worden over radiotherapie als alternatieve of bijkomende behandelingsoptie voor chirurgie of chemotherapie. Dat zou eigenlijk niet mogen gebeuren, want artikel 8 van de wet op de patiëntenrechten bepaalt dat patiënten volledig geïnformeerd moeten worden over alle mogelijke behandelopties, ook wanneer die uitgevoerd dienen te worden door een andere gezondheidszorgbeoefenaar. Radiotherapie heeft de voorbije jaren grote ontwikkelingen gekend: niet alleen vergroten de mogelijkheden door de stereotactische en de hypofractionaire toepassingen, maar verminderen ook de bijwerkingen. Dat maakt radiotherapie bijzonder interessant. Op welke manier wordt gecontroleerd of patiënten voldoende geïnformeerd worden over bijvoorbeeld radiotherapie als mogelijke behandelingsoptie? Welke maatregelen kunnen eventueel worden genomen om te garanderen dat alle kankerpatiënten volledig geïnformeerd worden over alle beschikbare behandelopties, inclusief radiotherapie? Momenteel worden multidisciplinaire oncologische consulten ingericht voor de bespreking van de behandeling van maligne tumoren, maar ze kunnen ook zeer zinvol zijn voor benigne tumoren, bijvoorbeeld bij benigne hersentumoren die moeilijk bereikbaar zijn, waar vooral het ruimteinnemend proces van belang is. Daar kan radiotherapie soms soelaas bieden. Overweegt u om ook bij benigne tumoren dergelijke MOC”s toe te laten? Wordt er volgens de regelgeving of de richtlijnen een MOC geadviseerd of verplicht gesteld bij de initiële diagnose en bij de bepaling van een behandelingsplan? Zijn er cijfers beschikbaar over het percentage kankerpatiënten dat effectief een MOC heeft doorlopen voor een behandeling? Ten slotte, bij bijvoorbeeld prostaatkanker en hersenmetastase lijkt radiotherapie op zijn minst evenwaardig als chirurgie. Sommige studies tonen aan dat er minder neveneffecten zijn bij de behandeling van prostaatkanker met radiotherapie dan bij chirurgie. Bestaan er interdisciplinaire richtlijnen voor de aangewezen behandeling van bepaalde tumoren, of zou het KCE dergelijke analyse- of literatuurstudie kunnen uitvoeren om richtlijnen te bepalen?
Minister Frank Vandenbroucke: In België worden elk jaar veel mensen geconfronteerd met een diagnose van kanker, een ziekte die een grote impact heeft op het leven van de patiënt en zijn of haar naasten. Om te vermijden dat patiënten overweldigd worden door de veelheid aan informatie en beslissingen die op hen afkomen, kunnen ze rekenen op de ondersteuning van een oncocoach. Die gespecialiseerde verpleegkundigen staan in voor informatie, begeleiding en coördinatie en fungeren als een vast aanspreekpunt in het zorgteam. De functie is cruciaal om patiënten doorheen hun traject te loodsen en draagt in grote mate bij tot de kwaliteit van de zorg en de empowerment van de patiënt. De oncologische zorg in België wordt steeds ingebed in een multidisciplinair kader. Tijdens een multidisciplinair oncologisch consult (MOC) worden alle relevante behandelopties, inclusief radiotherapie waar aangewezen, besproken door de betrokken disciplines. Dat overleg leidt tot een behandelvoorstel, gedragen door het hele team van zorgverleners, waardoor de patiënt er zeker van kan zijn dat alle mogelijkheden op een geïntegreerde manier bekeken worden. Het versterken van de multidisciplinaire samenwerking en het betrekken en informeren van de patiënt blijven erg belangrijk. Alhoewel een MOC wettelijk enkel voor oncologische pathologieën vastgelegd is, benadruk ik dat een multidisciplinaire aanpak van groot belang is bij alle complexe aandoeningen, ook bij benigne tumoren. Dat inzicht wordt trouwens al door veel artsen gedeeld en in de praktijk toegepast. Voor patiënten met een benigne maar moeilijk behandelbare tumor, bijvoorbeeld bepaalde hersentumoren, kan een overleg tussen disciplines bijzonder waardevol zijn. Ook al valt dat formeel niet onder de noemer van een MOC, kan het dezelfde meerwaarde bieden door kennis en expertise samen te brengen ten gunste van de patiënt. Het MOC werd door het koninklijk besluit verplicht gemaakt in drie specifieke gevallen. Ten eerste is dat het geval bij elke oncologische behandeling die niet is opgenomen in of die afwijkt van de in het kwaliteitshandboek van het betrokken ziekenhuis uitgeschreven protocollen. Ten tweede is het MOC verplicht bij elke chemotherapeutische behandeling met een geneesmiddel dat in de eerste fase van de verzekeringstegemoetkoming door de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen werd aangeduid voor monitoring via het MOC. Ten derde is het MOC obligatoir bij elke oncologische behandeling met gebruik van een verstrekking uit artikel 18, die aangerekend wordt door een geneesheer-specialist voor een ander specialisme dan radiotherapie, oncologie of nucleaire geneeskunde en die verwant is aan zijn specialisme. Daarentegen, indien een behandeling wordt gesteld zonder MOC, houdt de behandelende arts alle stukken die zijn keuze motiveren, ter beschikking van de adviserend geneesheer. Er zijn uitzonderingen. Zo is een MOC niet verplicht voor bepaalde huidkankers, zoals een epidermisch spinocellulair carcinoom of een niet-complex basaalcelcarcinoom. De meest recente gegevens voor het jaar 2024 zijn op dit ogenblik nog niet beschikbaar. Wel kan ik verwijzen naar het KCE-rapport Performance of the Belgian health system: Report 2024, waarin de cijfers van 2020 zijn opgenomen. Daaruit blijkt dat in België 90,4 % van de kankerpatiënten effectief werd besproken tijdens een MOC. Er zijn wel regionale verschillen. In Vlaanderen bedroeg het percentage 91,6, in Brussel 89,3 en in Wallonië 88,2. Ik wil ten slotte wijzen op het belang van de wetenschappelijke onderbouwing bij de keuze van behandelingen. Voor sommige tumortypes, zoals prostaatkanker en hersenmetastasen, bestaat er steeds meer evidentie dat radiotherapie minstens evenwaardig is aan chirurgie en in bepaalde gevallen gepaard gaat met minder neveneffecten. Interdisciplinaire richtlijnen voor dergelijke behandelingen worden ontwikkeld in de wetenschappelijke verenigingen en in samenwerking met het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg. Hoewel er op vandaag geen plannen zijn voor een verdere studie, kan aan het KCE worden gevraagd om bijkomende literatuurstudies of richtlijnontwikkeling op te nemen, indien er hiaten worden vastgesteld.
Frieda Gijbels (N-VA): Dank u wel voor uw antwoord. De patiënt heeft zelf geen inzicht in het resultaat van een MOC, als ik het goed begrijp. Het zou interessant zijn, als delen daarvan beschikbaar kunnen worden gesteld, zodat men een volledig overzicht van alle behandelopties krijgt. Voor zover ik het heb begrepen, worden niet in alle gevallen alternatieve behandelmethodes voorgesteld. Ik begrijp dat dat niet eenvoudig is, omdat de ontwikkelingen op het gebied van radiotherapie zeer snel gaan. De afdeling die ik bezocht heb, zet sterk in op innovatieve toepassingen. Het is begrijpelijk dat dergelijke informatie niet altijd volledig tot andere disciplines doordringt, zodat niet altijd duidelijk is wat de juiste opties zijn. Ik hoop dat dat niet in het nadeel van de patiënt is. Er bestaan volgens mij wel degelijk hiaten. Het zou aangewezen zijn om aan het KCE te vragen te onderzoeken of er nieuwe interdisciplinaire richtlijnen moeten worden opgesteld of een literatuurstudie moet gebeuren. Hoe beter we patiënten kunnen informeren, hoe beter dat is voor de algemene volksgezondheid.
Bekijk hier het volledige fragment: https://media.dekamer.be/meeting/56-018849-U1073/fragment/Q-JFQae_dpIHNofADJv1SDkWmic_eXf_NeFDXq8KW232cgfnD2MoskFXQVB-9CgRfx-bnsORgXZpqBpyBaWF4cmBxUplexY4Y7QYzpZRB-M