
Kamerlid

Startquota voor artsen en tandartsen in Franstalig België
Frieda Gijbels (N-VA): Mijnheer de minister, in Franstalig België kunnen 1462 studenten beginnen aan hun opleiding tot arts en 186 aan hun opleiding tot tandarts. Nochtans bepalen de federale quota dat er voor Franstalig België 950 RIZIV nummers beschikbaar zijn voor artsen en 108 voor tandartsen. Dit wil zeggen dat er een overschot is van respectievelijk 512 studenten geneeskunde (54%) en 78 studenten tandheelkunde (72%). Het lijkt me sterk dat er in de loop van de studies een dermate grote uitval zal zijn van studenten. De vrees leeft dan ook dat er opnieuw meer RIZIV nummers zullen worden uitgereikt dan toegestaan. En dat komt natuurlijk bovenop het jarenlang opgebouwde overschot (1500 teveel aan Franstalige kant). Hierover heb ik volgende vragen: Welke afspraken zijn hierover gemaakt met de Franstalige gemeenschap? Is het protocolakkoord dat in 2022 van start moest gaan inderdaad van toepassing? Wist u dat er een dergelijk groot aantal studenten zou worden toegelaten? Welke deperditieformule werd er toegepast? Op welke manier zal u garanderen dat de federale quota zullen worden nageleefd? Welke wetgevende initiatieven liggen klaar en wanneer zal u daar gebruik van maken? Zal u een responsabiliseringsmechanisme in het werk stellen en de overtallige nummers in mindering brengen van het eerstvolgende quotum? Zullen de studenten die in overtal zijn geen aanspraak kunnen maken op een RIZIV nummer? Is er daarover communicatie geweest met de Franstalige gemeenschap?
Minister Frank Vandenbroucke: De federale quota bepalen hoeveel studenten na hun basisopleiding van zes jaar een specialisatie tot tandarts, huisarts of arts-specialist mogen aanvatten. Dat systeem is essentieel om de toekomstige behoeften aan zorgverleners in ons land adequaat te beantwoorden. De gemeenschappen bepalen op hun beurt hoeveel studenten mogen starten aan deze basisopleiding en moeten inschatten hoeveel studenten tijdens de opleiding zullen uitvallen. Sinds 2018 is er, in het kader van overleg over de totstandkoming van een protocolakkoord tussen de federale overheid en de deelstaten, een formule voor het inschatten van die uitval overeengekomen, de zogenoemde deperditieformule. Die formule werd voor het laatst bijgewerkt door de cel Aanbod en Planning van de Federale Planningscommissie in 2023. Elke gemeenschap baseert zich op deze formule om de uitval van studenten in te schatten, maar behoudt de bevoegdheid om de coëfficiënten aan te passen volgens trends op het terrein en eigen specifieke kenmerken. De Franse Gemeenschap heeft overigens bij decreet het vergelijkend ingangsexamen ingevoerd, sinds het academiejaar 2023-2024. Ik ben een absolute voorstander ervan om een deperditieformule op interfederaal niveau overeen te komen en te verankeren in een protocolakkoord. Tijdens de vorige legislatuur zijn daarover verregaande gesprekken gevoerd, maar ik heb moeten vaststellen dat de Vlaamse Gemeenschap niet bereid was daarmee verder te gaan. Men wilde dat overleg niet voeren en niet komen tot één interfederale deperditieformule. De aanhouder wint echter. Het is mijn bedoeling om deze gesprekken volgend jaar terug op te starten. De gemeenschappen zijn verantwoordelijk voor het organiseren van de instroom in de basisopleiding op een manier die ervoor zorgt dat, na de verwachte uitval, het aantal afgestudeerden in België dat aan een specialisatie begint, overeenstemt met de federale quota. De deperditieformule houdt rekening met drie belangrijke coëfficiënten. Een eerste coëfficiënt is het aantal toegelaten laureaten die niet aan de studie beginnen, dat is de uitval vóór de start van de basisopleiding. Niet iedereen die slaagt voor het toelatingsexamen, start immers effectief met de opleiding. Een tweede coëfficiënt is het aantal studenten dat niet aan de masteropleiding begint, dat is de uitval tijdens de basisopleiding. Het gaat om studenten die niet slagen. Dat percentage ligt hoger in de Franse Gemeenschap dan in de Vlaamse Gemeenschap. Ten derde zijn er de gediplomeerden die, ondanks hun diploma, niet aan een specialisatie beginnen, dat is de uitval na de basisopleiding. Dit betreft buitenlandse studenten die na hun basisopleiding terugkeren naar hun land van herkomst. Ook dat aantal ligt hoger in de Franstalige Gemeenschap. Daarnaast zijn er afgestudeerden die niet aan de slag gaan in de zorgsector en zich dus niet specialiseren. De uitvalpercentages die de Franse Gemeenschap voor 2025 heeft toegepast, bedragen 35 % voor de artsen en 42 % voor de tandartsen. Die percentages bedragen ongeveer 21 % in de Vlaamse Gemeenschap. Voor zover mij bekend is, stemmen die cijfers overeen met de vastgestelde realiteit op het terrein. In haar planningsmodel gebruikt de Planningscommissie Medisch Aanbod historische waarnemingen om projecties te maken per gemeenschap, zodat de verschillende realiteiten worden weerspiegeld. Er is vastgesteld dat het percentage studenten dat niet slaagt in het bachelorprogramma voor beide opleidingen hoger ligt in de Franse Gemeenschap dan in de Vlaamse Gemeenschap. Het is uiteraard belangrijk die cijfers goed op te volgen, aangezien het organiseren van een vergelijkend ingangsexamen zou kunnen leiden tot betere slaagcijfers. Binnen de interfederale werkgroep Gezondheidsberoepen zal een subwerkgroep Planning worden opgericht, waarin alle betrokken partijen vertegenwoordigd zijn. Die werkgroep zal bijzondere aandacht besteden aan de opvolging van artsen en tandartsen, vanaf de selectie van de laureaten tot het verkrijgen van een RIZIV-nummer als specialist. Ik wijs erop dat in het akkoord dat in 2022 met de Franstalige Gemeenschap werd gesloten, is bepaald dat vanaf 2028 eventuele overtallen slechts geregulariseerd zullen worden indien een overschrijding van het quotum van jaar X wordt afgetrokken van het aantal studenten dat wordt toegelaten tot de basisopleiding in jaar X + 1. Dat gebeurt op basis van artikel 92, § 1, 5°, van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
Frieda Gijbels (N-VA): Mijnheer de minister, ik begrijp dat de verliesformule kan worden aangepast aan de eigen specifieke kenmerken. Het is duidelijk dat elke gemeenschap daarvoor haar eigen bevoegdheden heeft. Toch vind ik het opvallend dat die kenmerken zo sterk verschillen. Zelfs onze partij had niet in de gaten dat de verschillen tussen de landsdelen zo groot zijn. We zullen binnen enkele jaren zien hoeveel RIZIV-nummers er effectief zullen worden aangevraagd. Hopelijk zal er dan ook verantwoordelijkheid worden genomen om ervoor te zorgen dat er opnieuw orde op zaken wordt gesteld. We zitten nu al met een overtal van 1.500 RIZIV-nummers. Die zijn ondertussen kwijtgescholden, dus daar mogen we het blijkbaar niet meer over hebben. Mijnheer de minister, u zult begrijpen dat wij daar enigszins sceptisch tegenover staan. Helaas zullen we pas over enkele jaren weten wat de werkelijke gevolgen zullen zijn. Het is goed dat u opnieuw gesprekken zult aanknopen met de Vlaamse regering. Ik begrijp eerlijk gezegd de houding van de Vlaamse regering in de vorige legislatuur ook wel. Zij zagen geen reden om akkoord te gaan met een overeenkomst met daarin een kwijtschelding van het opgebouwde overtal, terwijl zij zichzelf altijd correct aan de afgesproken aantallen had gehouden. Men had daarbij het belang van de kwaliteit van de opleiding en een correcte consumptie van zorg voor ogen. Ik begrijp dus waar hun weerstand vandaan kwam. Uiteraard hoop ik dat eventuele nieuwe gesprekken tot een goed resultaat zullen leiden.
